Gedichten uit Restruimte

Iets niet vinden

Bij het opruimen van de werkkast vind ik
een stukje metaal van twee bij drie

met een bizar buisje. Ik wist niet
dat zoiets bestond en dat ik het had.

Het ziet er vreemd uit
maar nuttig en doelgericht.

Zo onbuigzaam aanwezig
en onweerlegbaar de moeite waard.

Ik draai het tussen mijn vingers alsof
een gebaar het gebruik kan onthullen.

Iemand kan zeggen waar het voor dient
kan zeggen gooi het niet weg

iemand die in de wereld de verbindingen kent.

 

 

De wroeging

Ze zei maak je niet ongerust
er is niets

en er ontstond wat ze niet uitsprak
het drijft in de schemer van winters

en blijft zeggen
wat ze aarzelend voor zich hield.

Wat ik had moeten begrijpen
wil niet sterven.

Buiten is het mooi koud
en zeldzaam genoeg

geen schaduw van beweging
in de huizen van de achterburen.

In de verte remt mijn wasmachine
is zo eenvoudig klaar.

 

 

De schaamte

Zo gauw zij zich uit je organen
een weg naar buiten vecht

zeg je haar als je nog stem hebt:
zo had het niet mogen gebeuren.

Ze maakt je rilling en je rood.
Ze slaat je leeg. Wat doet ze ijverig.

Ze drijft een wig waar je een wieg dacht
en waarheid is ze niet, bestaat uit anderen

is toch van jou, heeft je verschapen
tot falen, haar geur een schurftig roofdier

valt harder aan dan zweet.
Ze is vooral aan wie je het vertellen moet

je wilt haar niet ontmoeten, je wilt niet zien
hoe ze erbij zit als ze het hoort.

Home