Het oog van de duif
Zijn kop opzij ligt op de drempel
van mijn huis een duif te sterven.
In zijn oog zie ik dat hij het weet.
Een paar veertjes ginds op het pad
een drupje bloed op een tegel
zo eenvoudig laat de duif het leven
precies in mijn portiek, met zon erop.
Ik leg hem behoedzaam in een doosje.
Dat mijn tuin voor hem de wereld was.
En nu vertrouwt de duif de dood.
Hij vouwt zijn vleugels om zich heen
doet zichzelf een rouwjas om.
Ze stapt op het vliegtuig
Voor het Guggenheim vliegt ze naar Bilbao.
De kunst is in de chaos van de al oude dag
niet bevreesd te zijn voor het opstijgen
en het schijnbaar stille hangen boven de kust.
De zon schittert in autoruiten, een boodschap
van beneden onderschept door haar brein
dat vernuftig netwerk, gebed in vochtig
minder elitair maar noodzakelijk weefsel.
Ze kijkt omlaag op de flinterdunne plaat grond
de delta die zich voortzet onder water
een briesje van het universum en haar kwetsbare land
verdwijnt, ze ziet het heden water worden.
De plezieren van de wijn bulderen door de airbus
en haar visioen vloeit heimelijk.
Het / De higgs
Vraag 394: Hoe weten wij met zekerheid wat wij moeten geloven?
Op tv zie ik hoe verheugd geleerden zijn
nu ze de higgs hebben waargenomen.
Ze hebben gezien dat er iets bestaat
dat ons massa geeft begrijp ik en begrijp ik
niet. Ook zij begrijpen het nog niet.
Na jaren van verlangen naar de bevrediging
van een menselijke behoefte en geschuifel
op witte sloffen langs de bedradingen
van een reusachtige detector, bizar
in zijn logheid, tonen ze mij
dat ze met dit grote en onbeweeglijke
het vlugge aanschouwen dat alom is.
Hoewel het evengoed om iets anders kan gaan
weten ze met zekerheid wat ze moeten geloven.
Toch hoor ik dat er ook zijn die niet geloven
in wat al een naam heeft.