Op 20 september 2019 werd om 19 uur door de Werkgroep Literaire Bakens Nijmegen een literair baken onthuld van mijn gedicht Oversteken. Als stadsdichter schreef ik het gedicht in 2013 voor de opening van de nieuwe Nijmeegse stadsbrug ‘De Oversteek’. Hieronder de kaart van het gedicht. Het baken zelf staat op een raam naast de ingang van hotel Nimma, aan de voet van de stadsbrug. De brug heet niet voor niets ‘De Oversteek’. Op diezelfde plek namelijk staken op 20 september 1944 Amerikaanse paratroopers de rivier de Waal over, zodat de Nijmeegse spoorbrug en verkeersbrug van twee kanten aangevallen konden worden en op de Duitsers veroverd. Die tactiek slaagde. Na de onthulling van het baken sloten we aan bij de Sunset March, die elke dag over de stadsbrug gelopen wordt ter herinnering aan de soldaten die bij de oversteek sneuvelden.
Tegelijk werd ook de vertaling van het gedicht onthuld. Zo staat hij op een muurtje op het terras van hotel Nimma.
Tijdens de onthullingsplechtigheid gaf ik een toelichting op het gedicht:
Toen ik in 2013 stadsdichter werd, wist ik één ding zeker: ik wilde een gedicht maken over de nieuwe stadsbrug, die ze op dat moment aan het bouwen waren. En ik wilde meer: ik wilde in dat gedicht ook terugkijken naar de oversteek van Amerikaanse soldaten op 20 september 1944. Maar hoe kon ik dat samenvoegen? Geen idee nog.
Ik ging, net zoals veel Nijmegenaren, kijken naar de bouw van de brug: ik stond op de Oosterhoutse dijk en ik zag ze in de verte bezig in de uiterwaard: verre bewegingen, dacht ik, dat geldt ook voor verre bewegingen in de tijd: soldaten die door de uiterwaard sluipen en hollen. Ik ging naar een publieksdag van de bouw. Daar hoorde ik onder andere dat beton gekoeld moet worden. En ik hoorde dat het van belang was dat op de cruciale dag van het invaren van de brug de Waal rustig moest zijn. Was de relatieve rust van de rivier ook van belang geweest in 1944?
Er viel me nog iets op: arbeiders met helmen op. Wat staan ze hoog op het hoofd, dacht ik, en toen viel het kwartje. De helmen waren het bruggetje. Ze waren de overeenkomst met de soldaten in ’44 en tegelijk het verschil.
Hierna begon het gedicht op zijn plek te vallen.
Centraal in het gedicht steekt een soldaat in 1944 de rivier over.
Deze middenstrofe is omgeven door twee bredere strofen, een soort dijkjes.
Dat geheel wordt omvat door tekst over de bouw van de nieuwe stadsbrug in 2013.
Dit is de middenstrofe:
hoe hij een canvas boot over het blote water joeg
die woensdag om vijftien uur in ’44.
Hij; enkelvoud dus.
Want ook al staken de soldaten over in volle bootjes en met veel bootjes tegelijk, ik denk dat je in je angst daar midden op die rivier heel alleen was. Open en bloot, een schietschijf op het water. Het was ook nog eens een angstaanjagende herrie: vol Duits vuur vanaf de Lentse kant en vanaf de spoorbrug, met tegenvuur vanuit Nijmegen: kanongebulder, geratel van machinegeweren, geschreeuw van geraakte soldaten. En steeds de angst dat die ene kogel jou treft. Er wordt gepeddeld en gebeden. Aangekomen op de Lentse oever zijn verschillende soldaten zo misselijk van angst dat ze moeten overgeven.
Wie is in mijn gedicht die hij? Dat is de geniesoldaat.
De meeste soldaten die overstaken waren geen geniesoldaten, maar infanteristen. Maar tijdens de oversteek moesten ze geniewerk verrichten, namelijk de rivier oversteken. Even waren ze dus allemaal geniesoldaten. Dat is één reden waarom ik de soldaat een geniesoldaat noem. Maar er is nog een tweede reden. De echte geniesoldaten hadden namelijk voor de oversteek een cruciale rol: zij vormden een veerdienst. In ieder bootje zaten drie geniesoldaten. Ze leverden de infanteristen af en voeren terug om een nieuwe groep op te halen. Stel je dat voor! Heb je net die gevaarlijke overtocht achter de rug en dan moet je meteen weer terug. Ze zijn zes keer overgestoken. 15 uur, 15.15 en 15.30 uur, drie keer kort achter elkaar, daarna met grotere intervallen. De laatste oversteek was om 19 uur, precies de tijd dat wij hier vanavond zijn begonnen met de onthulling van dit literaire baken.
Bij de 1e oversteek gingen er 26 bootjes over. In elk bootje 3 geniesoldaten en 13 infanteristen. 24 doden en 70 gewonden in enkele minuten. Er bleven maar 10 tot 13 bootjes over om mee terug te varen voor de 2e oversteek.
Dan de tijd: vijftien uur
Midden op de dag dus, wie bedenkt zoiets. Aanvankelijk niemand, het was niet de bedoeling. De bedoeling was om over te steken onder bescherming van het donker. In het eerste gesprek tussen generaal Gavin en de Britse generaal Horrocks, waarin Gavin om bootjes vraagt, is het Horrocks die de nacht erna voorstelt. Dat vindt Gavin te laat. Maar in zijn rede in 1984, bij de onthulling van het Waalcrossingmonument in Lent, vertelt Gavin uitgebreid hoe ze de oversteek gedacht hadden, namelijk rond 7 uur in de ochtend, als het nog donker is. Die nacht is een houvast, hangt als een soort van beloofde land boven het idee van Gavin. Het zou een moeilijke job worden, zegt hij, maar dát konden ze.
Maar ze staken niet in de nacht over. Hoe dat kwam? De vrachtwagens met bootjes moesten uit de richting van België, Eindhoven komen en zaten vast in de ‘corridor’, de tweebaansweg richting Grave. Om half drie kwamen ze uiteindelijk aan.
Marijke Hanegraaf