Beschrijving Bestaansbegeerte

De vijfde bundel van Marijke Hanegraaf heet Bestaansbegeerte en borduurt verder op een thema dat ook in haar eerdere bundels aan de orde kwam, namelijk het raadsel dat je wilt bestaan. Maar wat is bestaan? ‘Wanneer meent het iemand te zijn?’

In Afdeling 1 ‘Iets dat ons kan zijn’ is de toon ontroerend intiem, maar ook aarzelend, zoekend. Die gedichten zijn geschreven na een reis naar haar dochter die in Nieuw-Zeeland woont. Op het eerste gezicht is het een prachtig reisverhaal, dat je als lezer direct meeneemt op die reis. Je ervaart de angstige spanning bij aankomst, de eerste onwennige tochtjes samen in een vreemd maar majestueus landschap, de periode in het huis van de dochter.
De beschrijvingen van reis en landschap zijn indrukwekkend, maar komen extra binnen omdat ze ook beeldend zijn enerzijds voor haar verlangen naar samenzijn met haar dochter, anderzijds voor haar stevig verankerde wens de dierbare dochter alle eigenheid en vrijheid te gunnen.

‘BEURTZANG

                                                           Wairarapa, Carterton

Met je rug naar het raam waar ik door naar buiten keek
over de tuin naar de bergen, dichtbij maar kwellend ongrijpbaar

zat je omhuld door je werk, dat concreet is, een afspraak een afspraak
geen ruis. Afwezig in het overige scrolde je door berichten

die de wereld omzeilden, zonder poeha gaf je antwoord
op verre signalen, hield als een paperclip je gedachten bijeen.

Ik ken je vanbuiten, je hangt in mijn kamers. Terwijl ik het dier aaide
wachtte ik tot je dag in de mijne viel, smeerde alvast brood voor straks.

Ik mocht je account gebruiken, de tijd instellen en kiezen uit opties.
Ik mocht weggaan op een goed moment. Je gaf me je arm in het donker.

Deze eerste afdeling ‘Iets dat ons kan zijn’ greep mij direct aan. Ik kan het keer op keer opnieuw lezen en telkens vind ik er nieuwe beelden die me ontroeren.

Afdeling 2 ‘De Ruwe Adem begint met gedichten waaruit het mededogen van Marijke Hanegraaf spreekt ten aanzien van mensen die hun identiteit kwijtraken: vluchtelingen, daklozen, mensen op drift.

‘Ze blijft dicht bij zichzelf, maar ze gaat overal heen. Misschien is dat wel wat ik zo waardeer aan Marijke. Als dichter, bedoel ik. Ze blijft bij zichzelf en dat voelt authentiek. Ze gaat weg en dat tekent haar nieuwsgierigheid en haar vermogen om anderen te ontmoeten en aan te raken. Samen te brengen.” Dat schreef Stefan van Dierendonck in zijn blog ter gelegenheid van de 75everjaardag van Marijke.

Het is de humaniteit van Wislawa Szymborksa die in deze poëzie doordringt.’  en ‘Hanegraaf kíjkt niet alleen goed om zich heen, ze ziét ook veel en scherp’  schreef Wam de Moor in Ons Erfdeel in 2010.

Op drift

In de ruwe adem van de zandstorm
snel je achter je hartslag aan

een bloem verstopt in een sluier
van ongewisheid. De verwarde lucht
slaat de ochtend dicht.

In het verduisterde uur een schim te zijn.

Er is het ene
waar je de ogen voor afschermt, neus
en mond bedekt. Wat je niet wilt horen
buldert door je oren.

Je was licht als het kroonblad en dacht:
dit ben ik
maar wie ben je geworden?

De steel ben je in het wreed opgewaaide land
de gestalte van iedere dag.

Je grijpt je rokken bijeen, fladdert
als je schaduw door de schrijnende kluister.

Wat blijft is de bloem in je hoofd
je ziet haar scherp.’

Afdeling 3  ‘Bestaansbegeerte’ vormt het hart van de bundel

Van binnen woedt een vurig hart in het chemisch fabriekje dat zich Marijke Hanegraaf mag noemen’, schreef Frouke Arns, collega stadsdichter van Nijmegen, in het liber amicorum dat voor de 75ste verjaardag van Marijke werd samengesteld. Dat vurig hart laat zich van haar beste kant zien in de twee delen van het gedicht Bestaansbegeerte.

De titel Bestaansbegeerte verwijst hier niet naar seksuele begeerte maar naar de begeerte om te bestaan, afgeleid uit de volgende citaten van Spinoza:

‘Elk ding tracht, voorzoover het op zichzelf bestaat, in zijn bestaan te volharden.’
‘Begeerte is ’s menschen wezen zelf, opgevat als krachtens een of ander zijner aandoeningen genoopt om iets te doen.’

Midden in coronatijd ontstond het tweede deel.
Uit het niets duikt een virus op en vanuit de begeerte tot bestaan vermenigvuldigt dat virus zich, grijpt alles aan wat het maar kan vinden om maar te kunnen bestaan.

‘vraagt niet of het binnen mag komen, is al binnen.’

Waar dat toe leidde, beschrijft Hanegraaf in treffende beelden die ongetwijfeld ieder van ons zich nog zal herinneren uit deze covidperiode. Zelfs tot het doden van een gastheer die het virus nodig heeft om te kunnen bestaan.
Maar dit gedicht overstijgt het coronaverhaal. Aan het begin en het einde staat dezelfde zin:

‘Het wordt tijd om te rade te gaan bij de oorsprong’

De oorsprong die in haar begeerte naar bestaan soms met veel onrust en energie optreedt:

‘de bliksem opdroeg te flitsen,
de bodem ingaf te barsten
gassen de weg wees naar ontsnapping
de wind leerde hoe te wakkeren
kusten vertelde wanneer te knarsen’

of  buigzamer en stiller:

‘het gewillige hakhout vergezelt’

‘het geringste ruimte geeft
om door de lucht te warrelen.’

zoals ook in de laatste strofe:

‘zich nestelde in de bromtonen van de aarde
en de bewegingen van de zee op het land
(…)
en in de bloei van het gewillige hakhout’

Tot kennelijk een cruciaal moment bereikt is:

‘Zie de bomen en de dieren, verbouwereerd alsof
zich voor het eerst een mens aandient.’

Dit tweede deel kwam in 2020 in zeer korte tijd tot stand, intuitief, schreef zich bijna vanzelf, en werd voor Marijke de aanleiding om vervolgens vijf eerder geschreven gedichten te herzien en uit te bouwen tot het eerste deel van deze epische sectie. Een eerste deel dat zich volledig concentreert op het begrip bestaansbegeerte:

‘Iets doet het met wat het maar vindt’

Via een explosie van krachtige beelden lezen we in dit  scheppingsverhaal hoe ‘iets’ wil bestaan,  zich deelt, ‘flakkert tot twee: moeder en dochter’, ‘onstuitbaar,’ maar ook ‘broos’, ‘pulsjes van spanning’, ‘om te worden wat ademen wil.’

En het ‘iets’ ontwikkelt zich verder, ‘Het werkt aan poten, vleugels, vinnen’, ‘het spurt’ immens traag naar

‘Wat wordt had anders kunnen zijn, maar is.

Dan rijst met de daling van de oceaan
de vraag: Wanneer meent het iemand te zijn?

Waar ligt de neiging tot een glimlach klaar en wanneer
klapt het om tot gezicht of een knoop in de maag
kiemt het tot mens met een bloedsuikerspiegel en
bloemen op tafel die raakt aan een ander.’

Bestaansbegeerte ontwikkelt zich van ‘iets’ tot een identiteit. Hier staan de kernvragen van deze hele bundel.Wanneer meent het iemand te zijn?’ En dan, eenmaal een hartstochtelijk mens geworden, ontwikkelt bestaansbegeerte zich verder in het exploiteren en soms ook het vernietigen van de omgeving.

‘Waar oude vulkanen snurken onder modder en gras
wandelt een schepsel dat worstelt met het wisselend nu
peinzend in de hartslag van beurzen.’

om af te sluiten met -vanzelfsprekend zou je bijna zeggen- toch weer die onstuitbare bestaansbegeerte:

‘Een kievit probeert nog, al roepend, een nest uit.’

Voor de liefhebbers van de trefzekere beeldenrijkdom van Marijke Hanegraaf bieden deze twee gedichten een schat aan beelden die je bijblijven en inspireren tot verder denken over begeerte tot bestaan en onze evolutie als mens in onze omgeving.
Maar niets staat vast bij Hanegraaf. Er is ruimte voor twijfel en ondanks de indrukwekkendheid van het thema is de kenmerkende Hanegraaf-ironie voldoende aanwezig om dit gedichte verhaal ruim te laten ademen.
Fraai vind ik dat strofen uit dit gedicht ook de titels zijn geworden van sommige gedichten. Hoe veelzijdig de bundel ook is, de gedichten zijn onderliggend verbonden door het thema bestaansbegeerte, en door de vraag wat een identiteit maakt.

In de vierde afdeling ‘Tijdelijk verblijf’ gaat de aandacht naar mensen die hun identiteit zien veranderen door ziekte en ouderdom.

Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Zee van Craske’  over de zeeman die, nadat hij invalide werd, leerde borduren om de zee te kunnen weergeven:

‘Terwijl hij binnen zit, schept hij zijn tijd daarbuiten
geeft jonge benen aan de zieke man, de zieke man
staat wijdbeens op de logger, de meeuwen golven
roepen, zijn vader roept, over het wandkleed trekt de wijdte
zijn draad.’

De bundel eindigt in Afdeling 5 ‘Ademrijk’ met gedichten waarin Hanegraaf komt bij de kern van haar eigen bestaan:

‘Richting

In mij de kalme vaart, die zonder maat
of duur deint op het heen en weer

met rondom mij de vaste tijden
voor hen die overvaren, zij zijn
een dampkring om mij heen.

Een blauwe schijn bekruipt het meer.
Het kan het weer zijn, nu nog helder.

Ik kijk met ooghoeken en wimpers
monster de monolieten die in de baai
liggen te groenen en wacht de mist
die opkomt als een geest.

Een klein gebaar verlegt de koers
mijn handen weten bijna uit zichzelf
waarheen en hoe ik moet laveren.

Het roer loopt soepel om
mijn vingers rusten op de richting.’

Wam de Moor merkte in 2010 al op: ‘Hanegraaf beschrijft het verlangen om jezelf te blijven bij een veelheid aan indrukken. Observaties via oor of oog zijn essentieel voor haar poëzie. Handreikingen met de intentie iets van de ander en de omgeving te begrijpen.’

Alle gedichten vind ik de moeite waard, inspireren tot verder nadenken over eigen en andersmans identiteit, maar het meeste indruk maakten op mij de twee laatste gedichten van deze aangrijpende bundel.

Kortom: de bundel Bestaansbegeerte toont een veelzijdig mens met diepgaande interesse in de wereld en de mensen om haar heen maar ook een mens geïnteresseerd in haar eigen identiteit en haar eigen bestaan. Een dichter die heel dicht bij je komt en je niet meer loslaat als je eenmaal met lezen bent begonnen.

2022, Ineke Janssen

Website: marijkehanegraaf.nl