Nergens in de dorpskern zie ik een bank
dan in het felgroen stalen bushokje, waar ik mag zitten
in het beschermende omhulsel dat ook zichzelf beschermt
tegen de bevrediging van vernietigen, geen aanleiding
dan kortzichtig gestook, onzorgvuldigheid.
Mijn uitzicht is gering, ik zie de tijden en aan de overkant
verrijst al een containerdorp voor vluchtelingen
als een geluid zich opdringt.
Wat begint als rustverstoring zwelt aan tot dreigend.
Verwekt in het jaar van vrede denk ik aan oorlog
en oorlogloos sterven. Maar over mijn fietstocht
vliegen de nieuwe straaljagers met een bijgeluid.
Waar lette ik niet op
en waar dacht ik dat het vanzelf wel goed zou komen?
Er is oud zeer om uit te breiden, er zijn verwaarloosde
heersers met drones als brommers in de lucht
er is ontwrichting met de diepe wens tot knakken
en almaar grimmiger is het gebulder
dat mijn cocon – gemaakt om niet vernield te worden – nadert.
Verschenen in Poëzietijdschrift Liter maart 2023