Poëzietijdschrift Liter, Klinker & medeklinker

Marijke Hanegraaf & Stefan van Dierendonck

– In de rubriek Klinker & medeklinker spreken een dichter (de klinker) en een lezer (de medeklinker) zich onafhankelijk van elkaar uit over hetzelfde vers. Het gedicht ‘Wat wordt’ is afkomstig uit de onlangs verschenen bundel Bestaansbegeerte.

WAT WORDT

Je bent teruggekeerd naar mij, wandelt met me door het bos
maakt me blij. Over de ruiterpaden en rechtgetrokken lanen

het overvloedig blad, je speurt de bodem af, ik volg het pad
met tekens op de bomen. De herfst valt in jouw kleuren.

We zwijgen en in het zwijgen spreken we, we zijn gekomen, alle twee
om wij en jij en ik te zijn en dat te mogen.

Nooit was er een gebed dat aansloeg in een kerk, nooit
tussen de gelovigen. Maar hier. Dit klotebos, vernacheld en verpest

is mij zo rijk. Er is dit seizoen met het gazen blad
er is iets dat neuriet tussen ons en schemert tussen de stammen.

Ademrijk

Eerst heette dit gedicht ‘Heumensoord’, naar het bos uit het gedicht. Het ligt aan de rand van Nijmegen en wordt druk bezocht door mensen met honden en andere wandelaars. Er zijn mountainbikeroutes, ruiterpaden en speelvoorzieningen voor kinderen. Hier stonden een paar jaar geleden de tenten voor vluchtelingen, en ieder jaar staan er de tenten voor soldaten die meedoen aan de vierdaagse. Dit is het vernachelde en verpeste klotebos dat mij zo rijk is. Ik wandel er regelmatig en ik wandelde er ook toen ik als vijfenzeventigjarige verliefd werd op Ineke. We zaten er samen op een bankje blij te wezen in een moment dat ik sacraal durf te noemen. Met haar was de liefde teruggekeerd in mijn leven.

Een sacraal gevoel verwacht je in de kerk, van een gebed. Ik ben katholiek opgevoed, was een vroom kind dat iedere dag naar de kerk ging die pal tegenover ons woonhuis stond. Het gaf structuur aan de dag, zoals ook de rituelen dat deden, maar het was een automatisme. Misschien overdrijf ik met het woordje ‘nooit’: ‘Nooit was er een gebed dat aansloeg’. Ik herinner me uit mijn kindertijd vooral andere gevoelens, zoals saamhorigheid en erbij horen.

‘De herfst valt in jouw kleuren’. Wie is de jou? Niet Ineke. Herfsttinten zijn niet haar kleuren, het zijn de mijne. Aanvankelijk stond er: ‘De herfst valt in zijn kleuren’. Maar herfstkleuren, is dat niet mooi bij een liefde op latere leeftijd? De ‘jou’ is de liefde zelf.

Toen ik twintig was, schreef ik een liefdesliedje voor de jongen op wie ik verliefd. Er stond veel ‘wij’ in dat lied en ‘samen’. Nu ik ouder ben staat er in dit gedicht nog steeds ‘wij’, maar ook ‘jij en ik’. Ondertussen is dat belangrijk geworden, dat je een deel behoudt dat je voor jezelf hebt. En dat te mogen. Met een vrouw.

Dan de titel. ‘Heumensoord’ was te vlak voor een liefdesgedicht. Maar wat dan? De oplossing kwam toen ik de hele bundel al had samengesteld. Centraal daarin is het gedicht ‘Bestaansbegeerte’, de bundel is ernaar genoemd. Toen ben ik andere gedichten titels mee gaan geven uit dat gedicht. ‘Wat wordt’ verwijst naar een centrale zin uit dat grote gedicht: ‘Wat wordt had anders kunnen zijn, maar is’.

‘Wat wordt’ staat in de laatste afdeling: ‘Ademrijk’. Het is de afdeling waarin je dicht staat bij de persoon die je bent of zou willen zijn. Je kijkt welwillend naar jezelf, kent je richting en bent tevreden, soms gelukkig, zoals zeker gezegd kan worden van het bijzondere gevoel in ‘Wat wordt’.

Marijke Hanegraaf


Wat was en wat is geworden

Voor mij voelt de vijfde bundel van Marijke Hanegraaf, Bestaansbegeerte (2022), tegelijk vertrouwd en splinternieuw. Een mooie maar lastige combinatie, maar ze maakt het waar, deze voormalig stadsdichter van Nijmegen, sinds 2001 uitgegeven door de Arbeiderspers onder betrokken begeleiding van Peter Nijssen. Haar debuut heet Veerstraat. Hierop volgden Proefsteen (2006), Restruimte (2010), Ergens slapen de anderen (2016).  Als je de bundels naast elkaar ziet in de boekenkast, zie je meteen wat ik bedoel met vertrouwd en vernieuwd.

Hanegraaf is terug bij een titel die uit een enkel woord bestaat, maar waar haar eerdere bundels 21 centimeter hoog en 13 breed maten, telt Bestaansbegeerte een kloeke 23,5 centimeter in de hoogte en 15 in breedte. Die grotere maat is geen toeval, denk ik, niet zomaar typografische willekeur van haar vaste vormgever Steven van der Gaauw. Haar zinnen zijn langer dan vroeger, haar thematiek reikt verder, haar werk heeft zich ontwikkeld en zoals het hoort bij de poëzie volgt de vorm de inhoud. Haar werk wilde gewoon niet meer op dezelfde voet verder, op dezelfde pagina. Het vroeg om meer.

Nou ja, dat klinkt wat melodramatisch zo, en niet helemaal in lijn met de exacte, zuivere stem die ik hoor wanneer ik haar gedichten lees. Die verraadt haar natuurwetenschappelijke intuïtie, die een poëzie voortbrengt waar een elektron zijn opwachting maakt (in Restruimte), broom van bromium (Proefsteen), morfine (Veerstraat), en Het/De higgs (Ergens slapen de anderen). Hanegraaf aarzelt niet om haar werk te bevolken met meer dan mensen, liefde en dood. Ze zoekt de diepte op — elementaire deeltjes — en doet me daarin denken aan de arts Kopland, met zijn mechaniek van de ontroering, waarin hij grip en begrip zoekt, zonder het echt te grijpen. Wetenschappelijke poëzie, omdat die net als wetenschap begint met een vraag en een hypothese waarop een antwoord allerminst zeker is. Al is geloof trouwens nooit ver weg in haar werk.

Het vernieuwende zie je terug in het gedicht ‘Bestaansbegeerte’, dat de titel leent aan de nieuwe bundel. Het is een historisch document uit de coronatijd, poëzie die ver buiten de persoonlijke ervaring aanvangt in een verre oersoep waar iets het doet ‘… met wat het maar vindt: / stikstof, zwavel, blauwzuur.’ Even verderop die bijtende zin, die me dagenlang achtervolgde toen ik hem voor het eerst las, over een ‘dier dat nog niet is’:

‘Mond en kont, met ertussen een pompje dat een tijdje mag slaan.”

Was dat een mens? Ja, in ‘Bestaansbegeerte’ slaat de gotiek toe in het werk van Hanegraaf.

‘rond het geflakker van de longen
schokken dwingende slangen schijndood
blauw en blauw de flikkerende schermen
rond mens en submicron’

Het gedicht ‘Wat wordt’ echter is zacht en evocatief. Tien regels maar, honderddertien woorden, over liefde voor iemand die ze in het gedicht geen naam geeft, met wie ze wandelt door een bos, die haar blij maakt. In de herfst, die ‘valt in jouw kleuren.’ Je kunt je zo voorstellen dat je er samen met haar wandelt. Op die inleiding volgt het middendeel, het hart van het gedicht, twee regels maar:

‘We zwijgen en in het zwijgen spreken we, we zijn gekomen, alle twee
om wij en jij en ik te zijn en dat te mogen.’

Het klinkt zo wijs, zo Khalil Gibran ineens, zo kalm en vol vertrouwen dat het inderdaad mogelijk is om te wandelen en tegelijk samen en apart te zijn. Hoe anders is dit dan de liefdespoëzie uit Hanegraafs debuutbundel. Daarin liet zij zich nog leiden door het Hooglied:

‘Ze opende haar huis voor mij. De tuin
was onbeteugeld. Ik ben van mijn lief.
Naar mij gaat haar verlangen uit.’

In het nieuwe werk geen bezit meer van de ander, geen naadloze symbiose of invullen wat zij denkt of verlangt. Slechts samen zwijgen. En dan, in de laatste woorden van ‘Wat wordt’ een natuurmystiek die verder gaat dan twee mensen in de herfst van hun leven: ‘iets dat neuriet tussen ons en schemert tussen de stammen’.

Stefan van Dierendonck

Maart 2023, Liter nummer 108

Deze slideshow vereist JavaScript.