In Bestaansbegeerte laat Marijke Hanegraaf voelen hoe overrompelend de natuur kan zijn.
Een vliegreis. Daarmee opent de nieuwe bundel van Marijke Hanegraaf. En dat is niet voor het eerst, want ook haar vorige, Ergens slapen de anderen (2016), begon in het vliegtuig. Ging de reis toen terug naar huis, naar Nederland, in de openingsreeks in het recentelijk verschenen Bestaansbegeerte is de vlucht net geland in Christchurch, Nieuw-Zeeland. De dichter bezoekt een dochter die ‘opstaat in mijn avond’.
Het vliegveld is het vertrekpunt voor een reis door het land. De lezer in het kielzog reist mee langs scherpe beschrijvingen van het Nieuw-Zeelandse landschap: ‘Het stille meer/ weerstond de haast en verrimpelde niet’. Voelbaar is hoe imposant en overrompelend de natuur kan zijn. Kunnen woorden, kan een foto dat vangen? ‘wie durfde de schittering aan?’
Als was het een film in slow motion, zo poogt de dichter haar indrukken van versteende bomen, van stille vlaktes, van meren, zeeën, van bergen, van bomen, een wolkenlucht vast te houden. Soms is er de wens het denken te stoppen, om zonder tussenkomst van taal de omgeving te ervaren. ‘Zeg niet: wat mooi. Wat mooi vernietigt wat is.’
Maar dit verslag van een familiebezoek – dat als het leven zelf draait om aankomst en afscheid – is ook een zoektocht naar antwoord op vragen als waar en bij wie hoor ik?
De vraag naar een thuis, naar waar en bij wie het veilig is – ‘om wij en jij en ik te zijn en dat te mogen’ – is ook de andere reeksen hoorbaar. Wat doet een gedwongen vertrek met wie je bent? ‘Verlaat de u die u was. U wordt Hé oprotten jij.’ Kan een stad waarvan de naam ‘klinkt als een vader’ geborgenheid bieden? ‘steden zijn zelden een vader.’ Waar vindt wie op straat leeft onderdak?
Hanegraaf (1946), die voor haar debuut Veerstraat (2001) een Buddingh’-prijs-nominatie ontving, weet hoe een gedicht te schrijven. Hoe met een slepend ritme en lange klanken een sfeer van melancholie of onbestemdheid op te roepen; hoe door perspectiefwisseling bevreemding te bewerkstelligen. Haar beelden kunnen verrassen, zijn soms pijnlijk, zoals wanneer ze beschrijft hoe iemand kan aftakelen: ‘je hoofd een drassig nest (…) dat vodden maakt/ van wat een wonder heette’.
Toch zet ze haar poëtische middelen regelmatig al te afgewogen in. Dan is er niets wat schuurt, of prikkelt, worden gedichten vlak. Maar daar staan sprekende regels als deze tegenover: ‘de middag slenterde/ als een vreemde van de ochtend vandaan’.
Verblijf van gaan
Wellington airport
Op die laatste fietstocht – niet ik fietste daar
maar het vertrek: het keek de weg ten einde.
Zagen mijn ogen wiegende rietpluimen
dan gooide het de koffer ertussen en uitwuiven.
Het knabbelde aan onze afscheidsfrietjes, aan de verwondering
wij te zijn geweest. Onze tijd was al niet meer onze tijd.
Ik wou niet weggaan, maar het trok op in mijn bewegingen
verjoeg het soepele van geluk
dwong ons in een polka van zenuwen en onrust:
opschieten inpakken afsluiten, zo verstroefde het ons
met de korte adem van de gejaagdheid.
Wij waren haast niet.
Op weg naar het vliegveld zeiden we weinig. Het vaarwel
gaf ons het woord lief, maar het vertrek gooide eroverheen
kom op: inchecken aansluiten opschuiven
zwiepte vroeg en laat tegelijk door de dag
en sloot me op in een verblijf van gaan, nietig
tussen de reizen van anderen.
Marijke Hanegraaf