Literair baken van Stadswaard

De Stadswaard ligt ten oosten van Nijmegen en sluit aan op de Waalkade. De uiterwaard is het begin van de Ooijpolder. In 2016 / 2017 groef een aannemersgroep er een nevengeul. Bij de start van de werkzaamheden werd mijn gedicht Stadswaard onthuld. In al die maanden doorstond de kei met het gedicht het afgraven en verplaatsen van grond, al kun je wel zien dat het geheel er een beetje onder geleden heeft. Nu staat het gedicht precies voor de brug over de nevengeul. Ook van twee andere Nijmeegse stadsdichters, Frouke Arns en Amal Karam, heeft een gedicht een plaats gevonden in het gebied.

Op 13 juli 2020 kreeg ik een appje van Frouke, collegadichter in het Nijmeegse en vriendin. Tot haar schrik zag ze tijdens een wandeling door de Stadswaard dat mijn gedicht verdwenen was van de kei, en of ik dat wist. Nee, dat wist ik niet, ik was al tijden niet meer in de Stadswaard geweest. Volgens Frouke, die er met de regelmaat van een maand wandelt, zat het een maand geleden nog op de kei.

De dag erna ben ik zelf wezen kijken. Het gedicht was weg. Er lag een kale steen, ernaast stond een plastic zak met lege blikjes en flessen.

Aanvankelijk deed ik niets. Wel ontstonden er allerlei ideeën over de verdwijning. Het prettigst was de gedachte dat iemand die het gedicht heel mooi vond het had meegenomen.

Na een paar dagen ondernam ik wat. Ik mailde
– naar de eigenaar van het gebied: Staatsbosbeheer
– aannemer Van de Wetering, die bij aanvang van de werkzaamheden aan de Stadswaard het gedicht had geschonken
– de wethouder van Ruimtelijke Ordening, Noël Vergunst
– een ambtenaar, Vincent Meijers, senior beleidsmedewerker openbare ruimte
– Dagblad De Gelderlander.

– Mijn poging tot een digitale aangifte mislukte.

In de persoon van Geert Willems belde De Gelderlander vrijwel meteen en een dag later, woensdag 29 juli, stond er een groot stuk in de krant.

Op donderdag 6 augustus belde Staatsbosbeheer dat het gedicht was gevonden. Een week na het krantenartikel. Heeft het een met het ander te maken? In ieder geval heeft de aandacht ermee te maken dat iemand het opmerkte. Dat ging zo (vertelde Staatsbosbeheer me): Tijdens de wekelijkse opruimbeurt in de Stadswaard, waarbij een van de boswachters met een groepje vrijwilligers het gebied opschoont, zag iemand onder het brugje over de nevengeul een stuk roestig ijzer uit de modder van de geul omhoog steken. Het bleek de cortenstalen plaat met het gedicht te zijn. Een groot geluk dus dat er door de aanhoudende droogte nauwelijks water in de nevengeul stond.

Helemaal niet gestolen, laat staan door iemand die verknocht was aan het gedicht. Puur vandalisme. Je wipt het gedicht van de kei en smijt het in het water.

De dag erna, een snikhete vrijdag, ben ik met vriendin Marjolijn naar de schuur van Staatsbosbeheer aan de Ooijse Bandijk gefietst. Boswachter Daan Meeuwissen liet ons de plaat zien. Die was flink gebutst. Er was duidelijk met een zwaar voorwerp tussen de plaat en zijn kei gewrikt om het gedicht los te krijgen.
Vriendin Ineke haalde een regel uit het gedicht Stadswaard aan:

…en de twijfel aan hoe ik eruitzag viel van me af…

Ook de krant deed zijn werk. Op 9 augustus schreef Geert Willems dat het gedicht terug was. Staatsbosbeheer beloofde om het terug te plaatsen op de kei.

En dat gebeurde. Op 9 november 2020.

Home